1. Cultuurpessimisme
Het cultuurpessimisme is een crisisgevoel onder intellectuelen. Hierbij is sprake van twijfel aan de vooruitgang. Naar de opvatting van een cultuurpessimist leiden de veranderingen in onze cultuur en de moderne maatschappij tot fundamentele weeffouten, die op hun beurt leiden tot achteruitgang, desintegratie of ondergang.
Het cultuurpessimisme zien we in de twintigste eeuw in steeds nieuwe gedaanten terugkeren. In de eerste helft van de twintigste eeuw speelde het thema van de mens, die zijn individualiteit verloren ziet gaan in de massa, een belangrijke rol in de analyses. Aan het einde van de twintigste eeuw is de klacht over het verlies aan diepgang alom gehoord: niet meer de massaliteit maar de oppervlakkigheid, vooral door de snelle opkomst van de massamedia, wordt nu gezien als belangrijke oorzaak van het verlies aan individualiteit.
Grondleggers van het cultuurpessimisme zijn Oswald Spengler, Johan Huizinga en José Ortega y Gasset. Hedendaagse vertegenwoordigers zijn o.a. Theodore Dalrymple en Roger Scruton.
_________
2. Oswald Spengler
Oswald Arnold Gottfried Spengler (Blankenburg, 29 mei 1880- München, 8 mei 1936) was een Duits geschiedfilosoof en cultuurhistoricus.
Spengler studeerde wiskunde en natuurwetenschappen in Halle, München en Berlijn en promoveerde in 1904 in Halle op een filosofisch proefschrift (“Der metaphysische Grundgedanke der Heraklitischen Philosophie”).
Na leraar te zijn geweest aan een gymnasium in Hamburg, waar hij wiskunde, natuurkunde, Duits en geschiedenis doceerde, vestigde Spengler zich te München als zelfstandig schrijver over cultuur. Hij schreef monarchistische en antiparlementaire stukken.
Na de Eerste Wereldoorlog schreef Spengler zijn voornaamste tweedelige werk De ondergang van het Avondland (1918, 1922) waarin hij, sterk beïnvloed door de uitslag van de wereldoorlog, zijn pessimistische kijk op de westerse geschiedenis ontvouwde. Hiermee werd hij een van de grondleggers van het cultuurpessimisme. Aanvankelijk stond hij achter het opkomende nationaal-socialisme, waarmee hij de afkeer van de Republiek van Weimar deelde, maar later wees hij dit af, evenals het antisemitisme. Hoewel hij in 1933 nog wel in de Duitse academie van wetenschappen werd gekozen, mochten zijn werk en ideeën niet meer worden genoemd op de Duitse radio.
Spengler zag in de Ondergang van het Avondland af van iedere vooruitgangsidee, wat hem door de nationaalsocialisten zeer kwalijk werd genomen. Hiervoor in de plaats stelde hij een cultuurmythologie, waarin culturen net als individuen opgroeien, volwassen worden en sterven. De vormgeving van zijn culturenpalet is zeer origineel, en kan mede gezien worden als een reactie tegen traditionele cultuur- en geschiedsopvattingen, waarin aan Europa en het Christendom vaak een centrale plaats werd toegekend. In zijn morfologische denken over cultuurvorming onderging Spengler onder meer invloeden van Goethe en Nietzsche.
Spengler leefde de laatste jaren van zijn leven vereenzaamd en teruggetrokken in München, waar hij duizenden boeken kocht en een verzameling antieke wapens aanlegde. Kort voor zijn dood schreef hij aan een vriend, dat het Duitse rijk binnen tien jaar zou ophouden te bestaan. Hij stierf kort voor zijn 56e verjaardag aan een hartaanval.
_________
3. Johan Huizinga
Johan Huizinga (7 december 1872 – 1 februari 1945) was een Nederlands historicus. Zijn belangrijkste werken zijn Herfsttij der Middeleeuwen (1919), Erasmus (1924), In de schaduwen van morgen (1935) en Homo Ludens (1938).
Inhoud
[verbergen]
1 Leven
2 Prijzen
3 Boeken
3.1 Herfsttij der Middeleeuwen (1919)
3.2 In de schaduwen van morgen (1935)
3.3 Homo ludens (1938)
4 Huizinga’s stijl
5 Bibliografie
6 Externe links
[bewerk]Leven
Huizinga werd geboren in Groningen. Zijn vader, Dirk Huizinga, was daar hoogleraar fysiologie. Zijn moeder, Jacoba Tonkens, stierf toen Johan 2 jaar oud was. In Groningen genoot Johan ook zijn middelbare scholing aan het stedelijk gymnasium. In 1891 schreef hij zich in aan de Groninger universiteit, waar hij vier jaar studeerde. Hij legde zich voornamelijk toe op de vergelijkende taalkunde. Hij werd een kenner van het Sanskriet. Na afloop van zijn studie startte Huizinga in Leipzig zijn promotieonderzoek, dat hij in 1897 afrondde. Zijn proefschrift betreft de rol van de vidusaka, een soort nar, in het oud-Indische toneel.
In de jaren daarna was hij leraar geschiedenis in verschillende Nederlandse plaatsen, om in 1905 terug te keren naar zijn geboortestad, waar hij zich aan de universiteit verbond. In 1915 aanvaardde Huizinga de benoeming tot hoogleraar algemene geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Leiden. In Leiden zou Huizinga het boek schrijven waar hij wereldfaam mee verwierf, Herfsttij der Middeleeuwen. Dit boek verscheen in 1924 in het Duits en het Engels. Hiermee brak Huizinga internationaal door als historicus van naam. Op verzoek van een Amerikaanse uitgever schreef Huizinga een boek over Erasmus. Achteraf was hij zelf niet geheel gelukkig met het resultaat van zijn relatief beknopte studie, maar niettemin heeft zijn studie de belangstelling voor Erasmus aanzienlijk vergroot.
Hij werd benoemd tot lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, (KNAW) (voorzitter afd. Letterkunde van 1929 tot 1942).
Huizinga stierf op 1 februari 1945 in De Steeg na een korte ziekte. Hij was de vader van de schrijver Leonhard Huizinga.
Huizinga is de grondlegger van de Nederlandse cultuurgeschiedenis en gaf zijn naam aan het Huizinga Instituut voor cultuurgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Ook een prestigieuze lezingen-cyclus van de Universiteit van Leiden heeft naar hem de naam “Huizinga-lezingen” gekregen.
[bewerk]Prijzen
1920 - D.A. Thiemeprijs voor Herfsttij der Middeleeuwen
[bewerk]Boeken
1897 - De Vidûsaka in het Indisch tooneel
1912 - Uit de voorgeschiedenis van ons nationaal besef
1913 - Over de betekenis van 1813 voor Nederland’s geestelijke beschaving
1914 - De geschiedenis der Groningse universiteit
1918 - Mensch en menigte in Amerika
1919 - Herfsttij der middeleeuwen
1924 - Erasmus
1927 - Leven en werk van Jan Veth
1929 - Cultuurhistorische verkenningen
1935 - In de schaduwen van morgen, een diagnose van het geestelijk lijden van onze tijd
1937 - De wetenschap der geschiedenis
1938 - Homo ludens, proeve eener bepaling van het spel-element der cultuur
1941 - Nederlands beschaving in de zeventiende eeuw
1945 - Geschonden wereld, een beschouwing over de kansen op herstel van onze beschaving
1948 - 1953 - Verzamelde werken
1950 - Keur van gedenkwaardige tafereelen uit de Vaderlandsche historiën
1982 - Verspreide opstellen over de geschiedenis van Nederland
[bewerk]Herfsttij der Middeleeuwen (1919)
Aanvankelijk was het de bedoeling van Huizinga om een studie te schrijven over de schilder Jan van Eyck. Het werk groeide echter uit tot een diepborende visie op de late Middeleeuwen. De ondertitel van het boek luidt: Studie over de levens- en gedachtevormen der veertiende en vijftiende eeuw in Frankrijk en de Nederlanden. De slotzin van het eerste hoofdstuk geeft een markante weergave van het levensgevoel van de late Middeleeuwen:
Het is een boze wereld. Het vuur van haat en geweld brandt hoog, het onrecht is machtig, de duivel dekt met zijn zwarte vlerken een duistere aarde. En spoedig wacht der menschheid het eind van alle dingen. Maar de menschheid bekeert zich niet; de Kerk strijdt, predikers en dichters klagen en vermanen vergeefs.” (Verzameld Werk, deel III, pag 33)
De late Middeleeuwen vormden geen periode van verval of enkel de voorbode van de Renaissance, maar bezaten een eigen toon en kleur. Huizinga’s werk is klassieke literatuur geworden door zijn markante stijl, verbeeldingskracht en pregnante visie. Het heeft vele studies geïnspireerd. De kritiek erop heeft het belang van dit boek niet verminderd.
[bewerk]In de schaduwen van morgen (1935)
Een bekend boek van Huizinga is In de schaduwen van morgen uit 1935. In dit boek bood Huising een uitwerking van een voordracht die hij op 8 maart 1935 in Brussel had gehouden. Het boek heeft verschillende herdrukken beleefd. Het wordt tot op de dag van vandaag geciteerd en gelezen. Het boek geeft een analyse van de culturele en maatschappelijke situatie van de jaren voor de Tweede Wereldoorlog. Vooral de openingszin is bekend geworden:
Wij leven in een bezeten wereld. En wij weten het. Het zou voor niemand onverwacht komen, als de waanzin eensklaps uitbrak in een razernij, waaruit deze arme Europese mensheid achterbleef in verstomping en verdwazing, de motoren nog draaiende en de vlaggen nog wapperende, maar de geest geweken.
Het boek loopt ook vooruit op meer filosofische ontwikkelingen die niet direct gerelateerd zijn aan de bovengenoemde “razernij”.
Het komende geleerde modewoord voor beschaafde kringen zal ongetwijfeld “existentieel” zijn. Ik zie het overal reeds opschieten. Het zal spoedig bij het groote publiek belanden. Wanneer men, om zijn lezer te overtuigen, dat men de dingen beter snapt dan zijn buurman, lang genoeg “dynamisch” heeft gezegd, zal het “existentieel” zijn. Het woord zal dienen om den geest te plechtiger te verzaken, een belijdenis van maling aan al wat weten en waarheid is.
[bewerk]Homo ludens (1938)
Het is bijna onmogelijk een werk van deze diepgang te karakteriseren in enkele losse woorden. Als men het desondanks toch zou willen proberen, zou men het kunnen doen met de zes woorden: “Het spel is een ernstige zaak”. Dit, samen met zijn anti-materialistische en anti-fysicalistische filosofie verwoordt hij op de volgende wijze:
Men kan bijna al het abstracte loochenen: recht, schoonheid, waarheid, goedheid, geest, God. Men kan den ernst loochenen. Het spel niet. Maar met het spel erkent men, of men wil of niet, den geest. Want het spel is, wat ook zijn wezen zij, niet stof. Het doorbreekt, reeds in de dierenwereld, de grenzen van het physisch bestaande. Het is ten opzichte van een gedetermineerd gedachte wereld van louter krachtwerkingen in den volsten zin des woords een superabundans, een overtolligheid. Eerst door het instroomen van den geest, die de volstrekte gedetermineerdheid opheft, wordt de aanwezigheid van het spel mogelijk, denkbaar, begrijpelijk. Het bestaan van het spel bevestigt voortdurend, en in den hoogsten zin, het supralogisch karakter van onze situatie in den kosmos. De dieren kunnen spelen, dus zij zijn reeds meer dan mechanismen. Wij spelen, en weten, dat wij spelen, dus wij zijn meer dan enkel redelijke wezens, want het spel is onredelijk.
[bewerk]Huizinga’s stijl
Er was grote eenheid in de stijl van Huizinga’s werken vanaf het allereerste ontwerp van een proefschrift tot aan zijn latere werken. Uit zijn werk komt zijn voorliefde voor sprookjes evenals zijn bewondering voor de middeleeuwse ridderlijke ethiek. Huizinga was ook schatplichtig aan de Tachtigers door het veelvuldig gebruik van adjectieven, die hij dikwijls ook nog ter nadere precisering aan elkaar verbond zoals sceptisch-koel en cynisch-wreed. Hij contrasteerde om te dramatiseren, om het eigene van iets te verhelderen. Huizinga wendde al de zintuigen aan in zijn werk. Wat hij beschreef, wilde hij een kleur, een geur en een geluid geven, zelfs eeuwen en tijdperken. De kleur van de late Middeleeuwen was somberder dan die van de 12e eeuw, die van de Renaissance purper en goud. De 16e eeuw had nu eens de klank van een trompet, dan van violen, de 17e eeuw van een orgel en de 18de van violen en fluiten.
Plastisch woordgebruik was hem niet vreemd. Getuige daarvan de bekende openingszin uit de “Herfsttij der Middeleeuwen”: “Toen de wereld vijf eeuwen jonger was, hadden alle levensgevallen veel scherper uiterlijke vormen dan nu. Tussen leed en vreugde, tussen rampen en geluk scheen de afstand groter dan voor ons; al wat men beleefde had nog die graad van onmiddellijkheid en absoluutheid, die de vreugde en het leed nu nog hebben in de kindergeest. Elke gebeurtenis, elke daad was omringd met nadrukkelijke en uitdrukkelijke vormen, was getild op de verhevenheid van een strakke, vaste levensstijl. De grote dingen: de geboorte, het huwelijk, het sterven stonden door het sacrament in de glans van het goddelijk mysterie. Maar ook de geringer gevallen: een reis, een arbeid, een bezoek, waren begeleid door duizend zegens, ceremonies, spreuken, omgangsvormen.”
[bewerk]Bibliografie
Otterspeer, Willem. Orde en trouw. Over Johan Huizinga, De Bezige Bij, 2006.
Strupp, Christoph. Johan Huizinga. Geschichtswissenschaft als Kulturgeschichte, Vandenhoeck & Ruprecht, 2000.
van der Lem, Anton. Het eeuwige verbeeld in een afgehaald bed. Huizinga en de Nederlandse beschaving, Wereldbibliotheek, 1997.
Hanssen, Léon. Huizinga en de troost van de geschiedenis. Verbeelding en rede, Balans, 1996.
Noordegraaf, Jan. ‘ “On Light and Sound”. Johan Huizinga and Nineteenth-Century Linguistics’. In: Jan Noordegraaf, The Dutch Pendulum. Linguistics in The Netherlands 1740-1900, Münster, 1996, 130-158.
van der Lem, Anton. Johan Huizinga. Leven en werk in beelden en documenten, Wereldbibliotheek, 1993.
Krul, Wessel E. Historicus tegen de tijd. Opstellen over leven en werk van J. Huizinga, Historische Uitgeverij, 1990.
Tollebeek, Jo. De toga van Fruin. Denken over geschiedenis in Nederland sinds 1860, Wereldbibliotheek, 1990.
Koops, W. R. H., E. H. Kossmann, Gees van der Plat, eds. Johan Huizinga 1872 - 1972. Papers delivered to the Johan Huizinga Conference, Groningen 11 - 15 Dec. 1972, Nijhoff, 1973 (ook BMGN 87, 1973, 143-402).
[bewerk]Externe links
Homo Ludens.
Biografisch Woordenboek van Nederland, lemma “Johan Huizinga”
Korte levensbeschrijving
Rijksuniversiteit Groningen
Een keuze uit het archief van Johan Huizinga
_________
4. Theodore Dalrymple
Theodore Dalrymple, pseudoniem van Anthony (A.M.) Daniels (1949) is een Britse psychiater, journalist en publicist. De Nederlandse vertalingen van zijn boeken komen uit bij Nieuw Amsterdam (uitgeverij).
Inhoud
[verbergen]
1 Afkomst
2 Werk
3 Ideeën
4 Schrijver
5 Titels in het Nederlands
6 Oeuvre
7 Externe links
[bewerken]Afkomst
Dalrymple zegt afkomstig te zijn uit de ‘lower-class’, wat in de standenmaatschappij van Engeland nog steeds meer betekenis heeft dan in Nederland. Zijn moeder was een Joodse vrouw die nazi-Duitsland ontvluchtte. Zijn vader was een communistische activist die merkwaardig genoeg als zakenman een eigen bedrijf startte. Daniels heeft zich door studie en arbeid opgewerkt uit het min of meer armoedige milieu waaruit hij afkomstig is.
[bewerken]Werk
Daniels werkte in vier werelddelen o.a. in Europa en Afrika. Als arts werkte hij in ontwikkelingslanden zoals Tanzania en Zimbabwe. Voordat hij zich terugtrok uit de medische wereld werkte Daniels in Britse gevangenissen en achterstandswijken . Uit zijn ervaringen in deze omgeving putte hij de stof voor zijn boeken en artikelen. Een aantal werken zoals, Leven aan de onderkant, Beschaving, of wat er van over is en Drugs, de mythen en leugens werden ook in het Nederlands vertaald. In Nederland is Dalrymple ‘ontdekt’ door Chris Rutenfrans, redacteur bij Trouw. In 2004 vertaalde Rutenfrans samen met Yoram Stein het eerste boek dat in Nederland verscheen: Leven aan de onderkant. Dit boek verscheen bij uitgeverij Spectrum. De latere boeken werden uitgegeven door uitgeverij Nw A’dam. Stukken van zijn hand verschenen en verschijnen in Nederland in de Volkskrant, Trouw, NRC-Handelsblad, HP/De Tijd en Elsevier.
[bewerken]Ideeën
In zijn boeken en artikelen ageert Dalrymple vooral tegen waardenrelativisme. Waarden zijn niet meer belangrijk, stelt Dalrymple. Afwijkend gedrag, criminaliteit en verslavingen worden goed gepraat. Alsof ze automatisch voortkomen uit armoede en een ongelukkige jeugd. Dalrymple hamert er op dat iedereen een eigen keuze heeft, ook een crimineel of een junkie. Het ontkennen van de eigen verantwoordelijkheid maakt mensen afhankelijk van instituties en houdt een onderklasse in stand. Volgens Dalrymple is het waardenrelativisme een erfenis uit de zestiger-jaren (en daarna). Een tijd waarin progressieve intellectuelen vrijheid voor waarden en normen stelden. ‘Iedereen heeft het recht zich te ontplooien op zijn eigen manier’, heette het. Die vrijheid konden de intellectuelen misschien nog wel aan, maar hun ideeën sijpelden ook door naar andere lagen van de maatschappij waar ze volgens Dalrymple grote schade aanrichten. Als voorbeeld noemt hij vrije seks, dat in de hogere regionen van de samenleving hooguit leidde tot een beperkte ontwrichting. In de lagere klassen waren de gevolgen echter desastreus, betoogt Dalrymple, omdat dezelfde vrijheid aldaar leidde tot een totale ontwrichting: promiscuïteit werd eerder norm dan uitzondering. Met als gevolg gebroken en vaderloze gezinnen, wat zich weer wreekt op de kinderen die vaak weer voor een zelfde levensstijl kiezen. Dalrymple hamert op het belang van onderwijs en ziet met lede ogen aan dat het meer en meer geaccepteerd is dat mensen niet hard werken. ‘Je eigen ding doen’ en ‘vermaak’ staat tegenwoordig hoger aangeschreven dan studeren, zeker in de lagere klassen. Verder bekritiseert hij het cultuurrelativisme en het politiek correcte denken. Dit alles houdt volgens Dalrymple een onderklasse in stand, een klasse waar hulpverleners - meestal afkomstig uit hogere klassen - afhankelijk van zijn voor hun broodwinning. In de lijn van zijn betoog pleit Dalrymple voor waarden zoals zelfredzaamheid, beschaving, opvoeding, zelfbeheersing, verantwoordelijkheid en schoonheid. Het linkse sociologisme, dat geneigd is om voorsprongen én achterstanden vooral toe te schrijven aan het sociale milieu, met als risico een verlammend slachtoffer- of zieligheidsdenken, is door de kennelijke populariteit van Dalrymple een eind teruggedrongen.
Dalrymple vond vooral bijval in Nederland en Scandinavische landen. Zijn critici verwijten hem een misantroop te zijn die schiet op zijn patiënten en hulpverleners. Zijn aanhangers en Dalrymple zelf ontkennen dat. Dalrymple is rationeel en een realist, zo stelt men.
[bewerken]Schrijver
In 2005 stopte Daniels met zijn werk als psychiater. Samen met zijn vrouw verhuisde hij vanuit Engeland naar Frankrijk, waar hij zich nog uitsluitend wil richten op het schrijven. In Engeland verschijnen zijn artikelen in The Spectator en in City Journal.
[bewerken]Titels in het Nederlands
Beschaving, of wat er nog van over is (2005)
Drugs: de mythes en leugens (2006)
De filantroop: testament van een serie-moordenaar (2007)
[bewerken]Oeuvre
Coups and Cocaine: Two Journeys in South America (1986)
Fool or Physician: The Memoirs of a Sceptical Doctor (1987)
Zanzibar to Timbuktu (1988)
Sweet Waist of America: Journeys around Guatemala (1990)
The Wilder Shores of Marx: Journeys in a Vanishing World (verschenen in de V.S. als Utopias Elsewhere) (1991)
Monrovia Mon Amour: A Visit to Liberia (1992)
If Symptoms Persist: Anecdotes from a Doctor (1995)
So Little Done: The Testament of a Serial Killer (1996)
If Symptoms Still Persist (1997)
Mass Listeria: The Meaning of Health Scares (1998)
An Intelligent Person’s Guide to Medicine (2001)
Life at the Bottom: The Worldview That Makes the Underclass (2001)
Romancing Opiates: Pharmacological Lies And The Addiction Bureaucracy (2005)
You Couldn’t Make It Up: Our Culture--What’s Left of It (2005)
Romancing Opiates: Pharmacological Lies And The Addiction Bureaucracy (2006)
Verschenen in het Nederlands:
Leven aan de onderkant, uitgeverij Spectrum (2004)
Beschaving of wat er van over is, uitgeverij Nieuw-Amsterdam (2005)
Drugs, de mythes en de leugens, uitgeverij Nieuw-Amsterdam (2006)
[bewerken]Externe links
Artikelen van Theodore Dalrymple in het Nederlands
Artikelen van Theodore Dalrymple in City Journal
“Compassionate Conservative” (portret, verschenen in de New York Sun, 2004)
Dalrymple: ‘We moeten af van slachtoffercultuur’ (interview met Theodore Dalrymple in Netwerk, 2005)
Dalrymple over vooroordelen drugsverslaving (interview met Theodore Dalrymple in Netwerk, 2006)
Een discussie in VPRO’s Buitenhof over ‘Leven aan de onderkant’
Bespreking door Dutch Martin van Life at the Bottom
Bespreking door Arthur Foulkes van Life at the Bottom
Social Affairs Unit Web Review articles van Anthony Daniels
Social Affairs Unit Web Review articles van Theodore Dalrymple
_________
5. Roger Scruton
Roger Scruton (27 februari 1944) is een Brits conservatief filosoof en schrijver.
Na een academische loopbaan in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten van Amerika trok hij zich terug op het Engelse platteland.
Hij schreef een dertigtal boeken over filosofie, kunst, cultuur en politiek. Daarnaast publiceerde hij ook talloze artikels in allerlei tijdschriften.
Inhoud
[verbergen]
1 Traditioneel conservatisme
2 Kant
3 Werken in het Nederlands vertaald
4 Externe links
[bewerken]Traditioneel conservatisme
Scruton is een typische vertegenwoordiger van het traditionele conservatisme; zo is hij gekant tegen het thatcheriaanse conservatisme, dat vooral in economische zaken geïnteresseerd is en geen aandacht meer zou besteden aan de traditionele aandachtspunten van het conservatisme, meer bepaald: cultuur, gezin, het historisch gegroeide, decentralisatie, ...
[bewerken]Kant
Ten aanzien van de achttiende-eeuwse filosoof Kant neemt hij, zoals in zijn boek “Kant” blijkt, een tweeslachtige houding aan; enerzijds heeft hij een enorm respect en bewondering voor de persoon en anderzijds bekritiseert hij zeer sterk de kantiaanse moraal, die hij te individualistisch vindt.
[bewerken]Werken in het Nederlands vertaald
Kant
De betekenis van het Conservatisme
Het Westen en de Islam
Filosofisch denken
Moderne cultuur
Spinoza. Lemniscaat, 2000, vert. Hessel Daalder. Oorspr. bij Oxford University Press, 1986.
[bewerken]Externe links
De website van Roger Scruton
Interview met Roger Scruton
On the road met Jean Baudrillard:
Kooijman leest Amérique
_________
6. Het cultuurpessisme van John Gray
De relatie tussen intellectuelen en de massa of het volk is een steeds wederkerend thema binnen het westerse denken. Velen hebben beweerd dat de massa onwetend is en dat ze moet worden geleid door een verlichte elite. Deze elite kreeg doorheen de geschiedenis de vorm van rationele Platonische filosofen, Descartiaanse wiskundigen, Comteaanse sociologen, politieke ideologen, avant gardistische kunstenaars en ga zo maar door. De beroemde Franse denker Henri de Saint Simon postuleerde aan het einde van de 19de eeuw een triumviraat dat het volk zou moeten leiden: politici, industriëlen en poeëten.
Tijdens de twintigste eeuw is het postuleren van een elite gedegenereerd tot gevaarlijk denken par excellence. Mensen die beweren dat ze het volk willen leiden naar een betere toekomst worden beschreven als totalitaire utopisten die de wereld naar de verdoemenis willen helpen. Intellectuelen tout court zijn gevaarlijke individuen die het best zo goed mogelijk geïsoleerd worden van de rest van de samenleving. Deze stelling wordt verdedigd door de Britse filosoof John Gray in zijn laatste boek Black Mass.
John Gray is professor History of European Thought aan de London School of Economics en deed al eerder stof opwaaien dankzij de publicatie van een cultuurpessimistisch boek dat de titel Strawdogs met zich mee kreeg. Strohonden zijn beesten uit het mythologische verleden van China die werden gebruikt tijdens spelen voor volksvermaak. Nadat de strohanden hun kunstjes hadden laten zien, werden ze door de toeschouwers na het einde van het spektakel vertrappeld. Volgens Gray zijn wij, de inwoners van de wereld, de strohonden die in een niet nader genoemde toekomst zullen vernietigd worden door de krachten van de natuur. Nadat we op deze aarde al onze kunstjes hebben laten zien zullen we vertrappeld worden door de natuur en vooral door de technologie die wij zelf als mensen hebben gefrabiceerd.
In het boek Strawdogs haalt Gray het Malthusiaanse denken over de ondergang van de mensheid ten gevolge van natuurrampen of catastrofen uit de kast. Malthus schreef tijdens de 18de eeuw dat de planeet dreigde overvol te geraken ten gevolge van een disproportionele groei van de bevolking en dat aardbevingen, overstromingen, vulkaanuitbarstingen en diets meer er wel voor zouden zorgen dat het bevolkingsaantal terug op een normaal pijl zou worden gebracht. Gray beargumenteerde in 2002 (publicatiejaar van Strawdogs) dat de Malthusiaanse profetie nu niet meer al te lang op zich zal laten wachten. Het Malthusiaanse denken wordt bovendien ook ondersteund door de injectie van een flinke portie Heideggeriaanse techniekfilosofie. Heidegger beweerde dat de mens een totaalsysteem bestaande uit technologische artefacten aan het construeren was, een systeem dat hij binnen onafzienbare tijd niet meer zelf zou kunnen beheersen. Zo ook bij Gray: de westerse mens zit volgens hem opgesloten in een onophoudelijk proces van opkomst van nieuwe en levensgevaarlijke technologieën die het voortbestaan van de aarde doen balanceren op een slappe koord.
In zijn nieuwe boek trekt de Britse filosoof nu ten strijde tegen het utopisme.
Het utopisme heeft doorheen de menselijke geschiedenis geleid tot veel terreur en bloedvergieten, zo beweert John Gray terecht. Het Duits nationaal-socialisme en het Bolsjewisme worden al lang door iedereen beschreven als totalitair en utopisch, maar bij de Britse filosoof houdt het probleem niet op bij de twee meest brutale politieke regimes die de moderne wereld heeft gekend. Zowat iedere poging tot het bereiken van vooruitgang wordt door hem beschreven als utopisch, totalitair en bedreigend voor de wereldorde. Zelfs het humanisme en het liberalisme moeten er aan geloven. In zijn boek Heresies, en verzameling van columns en uitgegeven in 2004 beschrijft hij zelfs het extreem rechtse nationalisme van Le Pen en het Fortuynisme als vormen van het utopische denken dat kenmerkend is voor de moderne tijd die door hem zo wordt gehekeld.
De vraag is echter wat het meest bedreigend is. Het utopisme van de moderniteit of het cynisme van Gray ?
Een niet vaak besproken achtergrond bij de het denken van Gray is een postmoderne afkeer van intellectuelen. Eén van de principes van het postmodernisme bestaat uit de aanname dat kennis een gevaarlijk iets is. Kennis leidt tot onderdrukking en terreur, zo luidde de onderliggende boodschap toen Jean-Francois Lyotard in 1979 het Cartesiaanse subject verbond met de terreur van het communisme in onder andere Boedapest en Praag. Niet alleen haalde Lyotard hiermee zwaar uit naar het idee dat één individu vanuit één punt de hele wereld kan overzien en kennen, ook plaatste hij een bom onder het geloof in het bestaan van een absolute waarheid. Met deze subversieve stelling plaatste hij ook grote vraagtekens achter de rol en de taak van intellectuelen. Vaak wordt er vergeten dat Lyotard zijn boek over de postmoderne toestand in 1979 was begonnen als een studie naar de toestand van kennis aan het einde van de jaren zeventig van de vorige eeuw. Zijn conclusie: kennis is gevaarlijk. Bijgevolg is het moderne project, dat geheel en al geworteld is in het streven naar waarheid als wapen tegen onwetendheid, onderdrukking en tirannie, aan zijn einde gekomen. Immers, indien kennis dan toch zo een gevaarlijk goedje is, wie zal het dan nog in zijn hoofd halen om het na te streven? Het moderne project kan dus maar beter de kast in.
Uiteraard schuilt er binnen het betoog van Lyotard een grond van waarheid . Kennisaanspraken hebben in het verleden geleid tot totalitarisme en terreur. Dat werd jaren eerder reeds aangehaald door Karl Popper in zijn boek The Open Society and Its Enemies toen hij het Platonische streven naar absolute waarheid beschreef als de wortel van het kwaad die, via een intellectuele ontwikkeling van vele eeuwen, zou leiden tot de totalitaire regimes aan het begin van de twintigste eeuw. Mensen die er van overtuigd geraken dat ze de absolute waarheid in pacht hebben gebruiken geweld en terreur om hun doel te bereiken. Is het immers niet onzinnig om te luisteren naar de afwijkende meningen van anderen, indien jij, de filosoofkoning, weet hoe alles in elkaar zit? Omdat Stalin goed had begrepen hoe de loop van de geschiedenis er uitzag had hij toch het recht om miljoenen mensen de dood in te jagen om alles een beetje sneller te laten verlopen? Quod non.
Kennis en het streven naar waarheid hebben dus wel degelijk geleid tot onnoemelijk veel leed. In de vorm van Auschwitz is het zelfs zo dat de meest barbaarse passage van de moderne geschiedenis het gevolg is van een rationeel streven naar een utopie. In dit geval de uitroeiing van het Europese Jodendom en het raszuiver maken van de Duitsers. Bovendien kan de organisatie van de Jodenuitroeiing zelf ook worden beschreven als een zuiver rationeel proces. Deze theorie wordt het sterkste uitgewerkt door Zygmunt Bauman in zijn boek over de Holocaust waarin hij zonder dralen de moderniteit aanwijst als de oorzaak voor de poging tot uitroeien van het Europese Jodendom door de nazi’s.
Betekent dit nu dat we waarheid inderdaad naar de prullenmand van de geschiedenis moeten verwijzen? Hebben de rationele denkers en hun idealen hun kans om een betere wereld na te laten gekregen en verbrod? Gelukkig hebben we Isaiah Berlin om deze vragen te beantwoorden.
De beroemde Oxford filosoof Isaiah Berlin hield zich tijdens zijn intellectuele leven bezig met één levensbelangrijke vraag. Hoe kunnen we het geloof in vooruitgang en moderniteit behouden met in het achterhoofd de wetenschap dat het streven naar absolute kennis leidt tot totalitarisme en terreur? Berlin stelde zich meermaals de vraag hoe hij als liberaal intellectueel nog een beroep kon doen op universele principes (hij zette zich vooral in voor vrijheid) van de moderniteit in een tijdperk waarin het steeds meer duidelijk werd dat onder de banier van vooruitgang ontelbare onschuldige mensen de dood in werden gejaagd in Auschwitz of de Goelag. Naast het feit dat kennis kan leiden tot onderdrukking was hij zich immers ten zeerste bewust van het potentiële kwaad dat loert om de hoek bij het naar voren brengen van deze stelling. Kennis en het streven naar waarheid behoren tot de basisprincipes van de Verlichting die Berlin koste wat het kost wilde behouden.
Isaiah Berlin, over wie John Gray in 1996 nota bene een biografie schreef, zou zich omkeren in zijn graf wanneer hij de visie van Gray in zijn laatste boek zou kunnen lezen. De kwestie is, zo wist Berlin al, niet om waarheid het venster uit te gooien, maar om goede manieren te vinden waarop we kunnen omgaan met kennis en waarheidsclaims zonder dat dit leidt tot totalitarisme. Isaiah Berlin formuleerde in zijn werken op deze manier één van dé intellectuele uitdagingen van het intellectuele tijdperk na de opkomst en ondergang van de totalitaire regimes. Deze luidt ondubbelzinnig: hoe kan er in het tijdperk na de brutale totalitaire regimes gebaseerd op Platonische waarheidsidealen nog geloof worden gehecht aan mensen, intellectuelen en politieke en ideologische stromingen die beweren dat ze een manier hebben gevonden om de waarheid voor het licht te brengen?
Iedereen die na 1945 beweert dat iets waar is, wordt binnen het denken van John Gray een potentiële dictator, een gevaarlijk persoon, een wereldvreemd intellectueel die vanuit zijn studeerkamer malafide systemen bedenkt om de hele mensheid onder zijn knoet te brengen. Zoals gezegd maakte Isaiah Berlin zich hier al lang eerder zorgen over. Er is wel degelijk sprake van een wezenlijk probleem. Het mag dan ook geen verbazing wekken dat zo goed als iedere filosoof die naam waardig de laatste jaren zijn licht op één of andere manier op deze aangelegenheid heeft laten schijnen. Steeds meer wordt er geschreven over de rol van kennis en intellectuelen in de maatschappij. Lange tijd werd dit debat beheerst door postmoderne relativisten die beargumenteerden dat kennis gevaarlijk is, velen deden dit onder het mom van methoden uit de literatuurwetenschappen en beweerden dat iedereen in het bezit is van zijn eigen waarheid of dat kennis niets meer is dan een verzameling van referentiële of niet-referentiële tekens afkomst uit teksten. Il n’y a pas de hors texte, zo schreef Jacques Derrida ooit. Hoewel deze slagzin tot in den treure verkeerd is gebruikt, bestaat er over de kern er van weinig twijfel: kennis bestaat alleen in teksten en heeft weinig tot geen relatie met de buitentalige realiteit.
Gelukkig hebben zich de afgelopen jaren denkers aangediend die de postmoderne ballon hebben weten te doorprikken. Denkers zoals Jürgen Habermas, Anthony Giddens, Richard Rorty, John Rawls en vele anderen hebben ons geleerd om rationaliteit dermate te gebruiken dat de totalitaire verleiding weinig kans heeft om toe te slaan bij welke actor dan ook binnen een hedendaagse liberale democratie. Tegenwoordig bestaat er onder intellectuelen nagenoeg een consensus dat we manieren hebben gevonden die ons leren om vreedzaam om te gaan met rationaliteit.
Het betoog van Gray dat alle vormen van rationeel denken noodzakelijke loten zijn van dezelfde tak van het modernisme die ook het nationaalsocialisme en leninisme-stalinisme herbergt, komt bij een welbeslagen lezer dan ook als bijzonder wereldvreemd over. Een beetje natrappen op de liberale idealen van moderniteit zoals rationaliteit en het streven naar een betere wereld: dat is eigenlijk het enige dat er kan gezegd worden over zulks cultuurpessimisme. Toch wil ik eindigen met een positieve noot over John Gray. Ongeacht het feit dat de kern van zijn boek vrij gemakkelijk kan worden afgeserveerd, dient het gezegd te worden dat hij er in slaagt om westerse denkers goed bij de les te houden. We mogen inderdaad niet vergeten dat het streven naar de absolute waarheid tijdens de afgelopen eeuw heeft geleid tot onnoemelijke tragedies op het Europese continent.
Alhoewel het zeer onwaarschijnlijk is dat er, gezien de vooruitgang van onze liberale democratie en de hierboven aangehaalde filosofische manieren uitgewerkt om vreedzaam om te gaan met kennis en het steven naar waarheid, op korte termij een herhaling zal plaatsvinden van de vorige eeuw is het nooit slecht om door iemand als Gray aangezet te worden tot kritisch nadenken.
Gepost: juli 30th, 2007 onder Politiek, Geschiedenis door Christophe Andrades.
Comments: 3
Comment from Arnoud Kulk
Time: 21/08/2007, 10:55
Beste Christhope,
Ik wil nog (weer) reageren op je eerder stuk “Kunnen gelovigen goede democraten zijn?”. Ik ben net terug van vakantie en die reactie is in de maak.
Voor wat betreft je recensie over ‘Black Mass’ heb ik een vraag. Ik ben nl. waarschijnlijk niet genoeg belezen genoeg om de bedoelde argumenten te kennen. De vra(a)g(en) is (zijn):
Welke argumeneten hebben de post-moderne ballon doorgeprikt?
En wat is die consensus die maakt dat we hebben geleerd vreedzaam om te gaan met rationaliteit?
Onlangs las ik nl. een recensie in het NRC over dit boek en ik meen me te herinneren dat ik het verhaal van Gray wel ok vond. Ik ga die recensie in ieder geval nog eens nalezen. In ieder geval wacht ik met oprechte belangstelling je reactie af.
vr gr Arnoud
Comment from Arnoud Kulk
Time: 21/08/2007, 10:58
PS: Pardon, ik zie net dat “Kunnen goede gelovigen goede democraten zijn?” Van Pieter Pekelharing is. Mijn excuses.
Comment from Christophe Andrades
Time: 21/08/2007, 11:56
Beste Arnoud, ik heb in dit stuk ook niet zozeer het boek in zijn geheel besproken, eerder de onderliggende aanname’s van Gray. In het boek is er bijvoorbeeld een goede analyse terug te vinden van het utopisme. Ook mooi is de continuïteit die Gray aangeeft tussen christelijke eschatologische idealen en het verlichtingsdenken. Hierdoor toont hij duidelijk aan dat bepaalde aspecten van het premoderne wereldbeeld werden behouden en zelfs gretig overgenomen door de modernen. Neem nu het geloof in het einde der tijden: een religieus denkbeeld dat in seculiere vorm werd gereproduceerd door totalitaire denkers en verlichtingsfundamentalisten. Op dit empirische vlak ben ik het eens met Gray. Maar dan neemt hij een bocht en veroordeelt hij alle vormen van geloof in vooruitgang en maakbaarheid. Hij schrijft in het begin van het boek ergens dat niet alleen het geloof in de ideale samenleving (utopisme) onhaalbaar en gevaarlijk is, maar IEDER geloof in vooruitgang of een betere wereld. Heel concreet wijst hij naar Karl Popper en zijn concept van piecemeal engineering. Gray zegt hier onverbloemd dat dit idee even schadelijk is dan alle andere vormen van geloof in maakbaarheid. Het enige dat er dan overblijft is: niets. Dit is wat ik het postmoderne aspect noem. Alle vormen van kennis worden afgewezen. Postmodernisme omvat natuurlijk meer dan dit alleen, maar het is er toch een belangrijk onderdeel van. Veel interessanter dan Gray zijn pessimisme zijn dan ook pogingen om het geloof in vooruitgang en maakbaarheid te koppelen aan vormen van pluralisme, tolerantie en diversiteit die er voor zorgen dat de negatieve aspecten van het streven naar vooruitgang worden beteugeld. Wanneer we niet meer geloven in een betere wereld dan rest ons alleen nog maar zelfbeklag, quietisme en gelatenheid in het oog van onrechtvaardigheid en andere vormen van ellende. Zijn pessimisme leidt tot een totale verwerping van alle waarden van de verlichting. Samen met totalitarisme en utopisme worden vrijheid, gelijkheid als de spreekwoordelijke kinderen met het badwater weggegooid. Wat er bovendien storend is aan de werken van Gray (sinds 2002) is een totaal onkritische benadering, geheel wars van kritiek op zijn stellingen en denken. Er is tegenwoordig toch al voldoende kritiek verschenen op het utopisme en zijn uitwasemen? Volgens mij is het tijd om deze fase achter ons te laten en om op zoek te gaan naar oplossingen. Anders blijft er van de westerse cultuur binnen enkele jaren helemaal niets meer over. De meerderheid van de westerse bevolking weet nu al niet meer hoe waardevol bepaalde van onze leidende principes en idealen zijn in historisch en filosofisch opzicht.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten